Uit

Je kijkt of je zojuist met één vinger
de steen boven je hoofd verschoven hebt
en uit je lichaam bent gekropen. Kleuren
springen los van de regenboog je ogen in.

Waar ben ik, vraag je duizend keer
terwijl je neerdaalt naar de wereld
en even nog bestaat uit leegtes, je geest
een kast waar alles uit gevallen is.

Je glimlacht als een engel
met koude voeten. Ik reik je oude sloffen aan –
je kent ze niet. Oh fijn, zeg je,
waar heb je die vandaan?